Strafbaarstelling illegaal verblijf via het inreisverbod mag niet meer

De coalitie tegen strafbaarstelling illegaal verblijf heeft voortdurend geprotesteerd tegen het gebruik van het inreisverbod om illegaal verblijf te bestraffen. Dat werkt aldus: een migrant die niet langer in Nederland mag verblijven, krijgt een terugkeerbesluit en een inreisverbod. Het inreisverbod is in de hele Europese Unie geldig, want het is geregeld in de Europese Terugkeerrichtlijn. Verblijf in Nederland met een inreisverbod is strafbaar, ook al is de betrokkene altijd in Nederland gebleven.

Op grond van artikel 108 Vw 2000 en artikel 197 Sr kan iemand die met een inreisverbod in Nederland blijft, een boete krijgen van de derde categorie (in 2017 maximaal € 8.200,-) of zes maanden gevangenisstraf. Bovendien is het met een inreisverbod moeilijker om een verblijfsvergunning aan te vragen, omdat eerst het inreisverbod opgeheven moet worden voordat een verblijfsaanvraag wordt beoordeeld.

Op 26 juli 2017 deed het Hof van Justitie van de Europese Unie uitspraak in de zaak Ouhrami. Het Hof besluit dat de strafvervolging van een illegaal verblijvende derdelander die Nederland nog niet heeft verlaten, niet enkel gebaseerd kan zijn op het bestaan van een inreisverbod. Volgens het Hof van Justitie heeft het inreisverbod namelijk pas rechtsgevolgen nadat de betrokkene het grondgebied van de Europese Unie heeft verlaten (zie overweging 45 van de uitspraak).

De consequentie van deze uitspraak is dat strafbaarstelling van een persoon die in Nederland met een inreisverbod verblijft, niet meer mogelijk is. En ook dat het inreisverbod niet meer gebruikt kan worden om besluiten over een verblijfsaanvraag op te schorten.

Lees meer in het artikel van Galina Cornelisse in het Nederlands Juristenblad (NJB 38 2017, pp. 2814-2820).

« terug

 

Delen | print deze pagina